Nog voor de oprichting van de NTF kwamen de eerste juridische
vraagstukken al boven water: namelijk het probleem van de eigendomskwestie:
Dit probleem werd meteen al in 1922 door de Keuringsveearts
aangestipt. Hij schrijft namelijk
“Zooals het nu gaat, kost
het de gemeente zoo goed als niets. De cadavers worden ter plaatse begraven,
onbruibaar gemaakt voor menschelijk of dierlijk voedsel met creolin en de zaak
is daarmee afgeloopen. De eigenaar van het cadaver verzet zich daartegen niet,
omdat het corpus delicti voor hem absoluut van geen waarde is. Iets anders
wordt het, wanneer het verwerkt zal worden tot vleeschmeel, Daardoor krijgt het
cadaver eenige waarde en de mogelijkheid bestaat nu mijns insziens, dat de eigenaar
zich tegen een verwerking tot vleeschmeel en dergelijke zal verzetten.
Hier is naar mijn oordeel een rechtskundige kwestie op te lossen, of de
gemeente zich die cadavers mag toeeigenen om ze daarna af te staan aan de heer
Nijveen, of dat ze verplicht zal zijn de eigenaars schadeloos te stellen….”
Er zou een hele juridische discussie volgen:
Zo eisten de Vleeswet en de Veewet immers niet meer dan een ONBRUIKBAARMAKING
voor voedsel voor mens en dier van dood vee (en van afgekeurd vlees). De wet
vroeg slechts een BEWERKING en NIET de ALGEHELE VERNIETIGING met daarbij – logischerwijs - het verlies van
eigendomsrecht.
Er
kon beweerd worden dat, na de bewerking in de fabriek, de onbruikbaarmaking is
afgelopen. Dit zou kunnen betekenen dat volgens de Grondwet de oorspronkelijke
eigenaar van een kadaver, ook de eigenaar van het resterend product blijft.
Met
behulp van het Burgerlijk Wetboek kon men daartegenover echter stellen dat door de bewerking een
nieuwe stof is ontstaan (namelijk vet en diermeel). Die nieuwe stof blijft dan,
volgens het Burgerlijk Wetboek, het eigendom van de fabrikant, in wiens fabriek
die bewerking is gedaan. In dat geval is deze nieuwe eigenaar wel verplicht om
de oude eigenaar een vergoeding te geven van de grondstof. En die grondstof was
….. een waardeloos kadaver.
Uiteindelijk
wordt geconstateerd dat “ Meerdere
rechtsgeleerden zijn, zooals uit hunne adviezen is gebleken, van oordeel, dat deze eigendomskwestie niet bestaat", terwijl het ook
bekend is dat men aan het Ministerie overweegt eene regeling te maken die de
bezwaren, voorzoover ze bestaan, uit den weg zal ruimen.
In elk geval behoeft dus dit punt niet in
den weg te staan aan voorloopige verdere
ontwikkeling van de plannen”
bron Wikimedia Commons/File:Iustitia.svg