Het beeld, wat wij doorgaans van de destructie hebben is vaak dat dit een akelig, gevoelloos misschien zelfs onverschillig gebeuren is.
Dat het tegendeel hiervan waar is bewijst dit fragment uit het personeelsblad “Gekro-contact” in 1972, afkomstig van chauffeur H.S. op de kadaverwagen.
“Lieve Vlekkie
Een kadaverwagen komt binnengereden, passeert de weegbrug en stopt in de
slachthal. De chauffer, zijn route volbracht, heeft nog maar één
wens om zo gauw mogelijk zijn lading te lossen, waarna hij naar huis kan gaan. De grote kadavers worden via de kadaverlijn of met de kraan gelost. Andere afvallen en kleinere kadavers worden achteloos in
de put gestort. (…) Op de begeleidende bon staat dan bijvoorbeeld “Twee vaten
met honden en katten, afkomstig ….” (…)
Tijdens het storten van vaten, rolde er een doos op de grond, waarvan het deksel open wipte. Van onder een, in deze doos liggend blauw donzen dekentje, stak een spits zwart-wit hondensnuitje. Naast dit hondenkopje lag een beduimeld briefje, waarop met grote onregelmatige letters geschreven stond: Lieve Vlekkie, voor je trouw en liefde aan ons gegeven, ik zal je nooit vergeten, lieveling, rust in vrede”.
Wie weet hoeveel tranen er om dat hondje zijn gevloeid.
Het was maar een hond zult U zeggen.
Natuurlijk U hebt gelijk maar dat briefje … Nee ik kon het echt niet zomaar weggooien, zonder dat ik het U even verteld had….”
Natuurlijk U hebt gelijk maar dat briefje … Nee ik kon het echt niet zomaar weggooien, zonder dat ik het U even verteld had….”